Het melkureum bij Nederlandse melkgeiten varieert nogal. Dat concludeert Nienke op de Hoek, studente aan Aeres hogeschool Dronten. Zij vermoedt dat naast rantsoen ook genetica een rol speelt bij het niveau van melkureum. Op den duur zou fokken op ureum wellicht kunnen helpen de ammoniakuitstoot te verlagen.
Melkureum zegt iets over de benutting van het onbestendig eiwit uit het rantsoen. Onbestendig eiwit wordt in de pens afgebroken tot ammoniak en dit wordt in de lever omgezet tot ureum. In de onderzoeksgroep van 25 Saanen duurmelkgeiten, gehouden op één bedrijf, in dezelfde leeftijd en allemaal in tweede lactatie, van een vergelijkbaar productieniveau en die hetzelfde rantsoen kregen, zag Op de Hoek dat het gemiddelde melkureum 28,12 milligram per deciliter melk was. Zij onderzocht dit voor haar afstudeerwerkstuk die ze bij de Nederlandse Schapen- en geitenfokkers Organisatie (NSFO) vervulde. Bij de onderzochte dieren werd driemaal met een week tijd ertussen een melkmonster genomen. Het melkureum in dit monster werd bepaald middels infraroodmeting.
De variatie in melkureum tussen de dieren was groot, evenals de spreiding: 40 procent van de onderzochte dieren had een ureum rond het gemiddelde, 60 procent lag daarbuiten. Wel lieten de dieren die een lager melkureum hebben, dit gedurende de drie weken bij elke meting zien. Hetzelfde geldt voor dieren die een duidelijk hoger melkureum hebben.
Rantsoen heeft grote invloed
Uit literatuur en uit gesprekken met geitenspecialisten leidt Op de Hoek af dat het rantsoen een grote invloed heeft op het melkureumgehalte. Ureum zegt vooral iets over hoe goed het rantsoen van de geiten in elkaar zit. En specifiek of de hoeveelheid eiwit en energie in het rantsoen in balans zijn. Als er veel onbestendig eiwit wordt gevoerd, moet er ook veel onbestendige energie worden verstrekt. De onbestendige energie levert de pensbacteriën energie om het onbestendig eiwit om te zetten tot bacterieel eiwit. Als er te weinig energie is, kunnen de bacteriën niet alle eiwit omzetten in microbieel eiwit. De ammoniak gaat dan de bloedbaan in, waar er in de lever ureum van wordt gemaakt. Een vergelijkbaar resultaat kan hittestress hebben, zo leerde Op den Hoek van geitenspecialisten. Bij hittestress kom ook de vertering in de pens onder druk te staan, waardoor er een hoger melkureum kan ontstaan.
Een tweede rantsoeneffect op melkureum is het aandeel ammoniak in het ruwvoer. Is er veel ammoniak in de kuil of balen aanwezig, dan voer je direct ammoniak aan in de pens. Een hoog aandeel ammoniak zie je vooral bij een natte kuil (najaarskuil).
Doordat elk bedrijf een ander rantsoen heeft, heeft ook elk bedrijf zijn eigen ureumgehalte.
Ureum maken kost energie
Bij een melkgevend dier is ureum aanwezig in melk, urine en speeksel. Het proces om ureum te vormen kost de lever veel energie, schrijft Op de Hoek. Als een geit het onbestendig eiwit uit het rantsoen optimaal kan benutten, is er weinig energieverlies en een optimaal ureumgehalte. “Dat betekent tegelijkertijd dat een geitenhouder minder geld kwijt is aan de dure voercomponent eiwit en waarschijnlijk ook dat de geit beter functioneert. De groei, gezondheid en productie heeft bij een optimaal ureumgehalte meer kans om ook optimaal te zijn”, aldus Op de Hoek.
Fokken op ureum
Op de Hoek zag dat er verschillen bestaan in het melkureum tussen dieren op het onderzoeksbedrijf. Deze geiten kregen eenzelfde rantsoen, hebben dezelfde leeftijd en lactatiestadium, en daarom vermoedt de studente dat genetica hier een rol speelt. “Wellicht is het genetisch bepaald hoe een geit omgaat met het onbestendig voereiwit, hoeveel ureum dit dier vormt en uiteindelijk uitscheidt in de melk en urine. Kortom, hoe efficiënt dieren omgaan met eiwit. Misschien zijn er geiten die meer ureum terugbrengen naar de pens via het speeksel. Of zijn er geiten die het ureum heel effectief uitscheiden in de melk, zodat er minder naar de urine gaat. Hoe dit mechanisme precies werkt is nog onbekend.” Waarschijnlijk is het kenmerk melkureum afhankelijk van verschillende factoren.
Het melkureum van geiten meten, en op den duur wellicht zelfs fokken op dieren met een laag ureumgehalte, zou interessant kunnen zijn. Een dier met een laag ureumgehalte wordt verwacht efficiënter om te gaan met het eiwit. Eiwit is een dure voercomponent, dus wanneer er minder eiwit gevoerd zou worden en de geit minder eiwit verliest via het melkureum en toch dezelfde productie behoudt, kan een geitenhouder kosten besparen. Uit het onderzoek van Op de Hoek blijkt geen verband tussen melkeiwit en melkureum, en ook niet tussen melkvet en melkureum. Wanneer het melkureum laag is, is het melkeiwit dus niet hoger. “Dit kan als gunstig worden gezien voor de fokkerij”, schrijft ze. “Wanneer men wil gaan selecteren op dieren met een lager ureumgehalte wordt er niet ingeleverd op de productiekenmerken melkvet en melkeiwit.”
Overigens blijkt uit een Servisch onderzoek bij Saanen-geiten dat er wel een positief verband is tussen melkureum en melkeiwit en melkvet. Waardoor dit verschil in uitkomst bestaat, is onbekend. Ook uit maatschappelijk oogpunt zou fokken op ureum gunstig kunnen zijn. Als het melkureum hoog is, wordt er van uitgegaan dat er ook veel ureum in de urine zit. Hoe sterk deze correlatie bij geiten is, is niet bekend. Bij koeien is de correlatie tussen melkureum en ureum in de urine rond de 80 procent, vond Op de Hoek in literatuur. In de potstal, waar mest en urine samenkomen, wordt ureum uit de urine afgebroken tot ammoniak. Deze ammoniak kan vervluchtigen en draagt zo bij aan de ammoniakuitstoot. In het licht van de reductie-eisen zou het interessant kunnen zijn om het ureumgehalte in melk en dus ook in urine zo laag mogelijk te houden, zodat er minder ureum bij de mest terechtkomt en er direct al een lagere ammoniakemissie is.
Bedrijfsgebonden melkureum
Er is geen standaard of gemiddelde voor het melkureum bij melkgeiten in Nederland bekend. Geitenspecialisten gaven bij studente Nienke Op de Hoek aan dat zij een melkureum van 25 en lager (te) laag vinden, en 35 en hoger (te) hoog. Verder zien de verschillende geitenspecialisten het melkureumgehalte als een bedrijfsgebonden kenmerk.
Foto: Nienke op de Hoek