De meeste ziektes bij geiten worden veroorzaakt door lichaamsvreemde organismen die onder te verdelen zijn in vier groepen: bacteriën, virussen, schimmels en parasieten. Elke groep heeft zijn eigen karakteristieken. Om dit soort ziektes beter te voorkomen en bestrijden, helpt het om deze ziekteverwekkers beter te begrijpen.
Bacteriën zijn eencellige organismen met een eenvoudige opbouw: een celmembraan en een klein beetje genetisch materiaal. Vermenigvuldiging gaat via deling: de cel verdubbelt de inhoud en splitst zichzelf op. Afhankelijk van de omstandigheden en het soort bacterie vindt een verdubbeling plaats in enkele minuten (Clostridium) tot uren (Mycoplasma).
Veel bacteriën hebben een beschermende celwand om de membraan. Sommige bacteriën hebben geen celwand, zoals Mycoplasma. Deze zijn in de omgeving kwetsbaarder, maar kunnen hierdoor niet met alle soorten antibiotica bestreden worden. Soms hebben de bacteriën extra stukjes genetisch materiaal bij zich op plasmiden. Deze plasmiden kunnen gemakkelijk tussen bacteriën uitgewisseld worden, vaak staat hierop informatie over het overleven onder moeilijke omstandigheden. Via deze plasmiden wordt ook antibiotica-resistentie uitgewisseld. In moeilijke omstandigheden kunnen bacteriën ook een beschermend laagje om een kolonie (groep bacteriën) vormen waardoor ze moeilijker bereikbaar worden voor het afweerapparaat of antibiotica.
Er zijn bacteriën die gifstoffen kunnen produceren. Clostridium is hier het bekendste voorbeeld van, maar ook E. coli kan gifstoffen maken. Sommige bacteriën zoals C. tetani kunnen sporen vormen, dit is het best te vergelijken met een zaadje, waardoor langdurig overleven in de omgeving gewaarborgd wordt.
De meeste bacteriën zijn in het geheel niet schadelijk voor geiten. Sterker nog, de bacteriële flora die ze bij zich dragen zorgt voor een beschermend laagje. De bekendste is de flora in het maagdarmstelsel; die helpt bij de vertering door de afbraak van voedingsstoffen én door de beweging in de darm te stimuleren. Wanneer de flora in balans is, beschermt die tegen invasie en overgroei van ziekmakende bacteriën.
Een bacteriële infectie is vaak het gevolg van een verstoorde interne balans in de flora. Daarnaast kunnen veel bacteriën buiten het lichaam overleven en kan spreiding plaatsvinden via opname uit de omgeving, voeding of door de lucht.
Virus kan niet zelfstandig leven
Nog geen honderd jaar geleden werd de elektronenmicroscoop ontwikkeld en ontdekte men een nieuwe groep ziekteverwekkers die eerder te klein waren om op te sporen. Een virus is ongeveer honderd keer zo klein als een bacterie en kan niet zelfstandig leven. Het bestaat uit een kapsel met genetisch materiaal, soms is er een extra beschermend laagje. Wanneer een virus de juiste gastheercel tegenkomt, hecht deze zich en wordt het virus opgenomen door de cel. De gastheercel wordt vroeg of laat gestimuleerd om het virus te gaan produceren waarbij zowel het genetische materiaal als het kapsel van het virus wordt gemaakt. Daarna wordt het virus in elkaar gezet en vrijgelaten. Bij dit proces is de gastheercel niet productief en raakt die beschadigd of sterft hij. De ernst van de schade is afhankelijk van het soort gastheercel; zo is een neusslijmvliescel veel gemakkelijker vervangbaar dan een cel in de hersenen. Bij andere diersoorten is bekend dat de schade veroorzaakt door virussen het evenwicht met de bacteriële flora verstoort waardoor secondaire infecties met bacteriën gemakkelijker op kunnen treden.
Doordat het virus in de cellen van de gastheer zit, is het moeilijker te bestrijden door zowel het afweersysteem als door medicatie. Veterinair hebben we helaas geen middelen waarmee we geiten tegen een virus kunnen beschermen. Ziektes als gevolg van virussen moet het lichaam dus zelf te boven komen …
De bekendste ziektes veroorzaakt door virussen zijn ecthyma en CAE. Er is echter nog veel onbekend over de rol van virussen bij geiten.
De spreiding van virussen is eveneens afhankelijk van de gastheercel waarin deze zich het liefst bevinden. Zo worden ‘luchtwegvirussen’ makkelijk via de lucht verspreid, wordt een diarreevirus als het rotavirus vaak orale opgenomen en vindt de spreiding van ecthyma weer eerder plaats door contact.
Aanpak schimmels langdurig proces
De derde groep ziekteverwekkers, schimmels en gisten, is het meest bekend in de vorm van ringworm, de naam voor ringvormige grijzige huidleasies die vooral op de oren en neus zichtbaar zijn. Schimmels zijn eigenlijk heel eenvoudige planten, schimmelcellen hebben een kern en meestal een celwand. Een schimmel scheidt stofjes uit waardoor er buiten de cel al voorvertering plaatsvindt waarna voedingsstoffen worden opgenomen.
Slechts enkele schimmels zijn ziekmakend, de meeste schimmels vinden de temperatuur van een lichaam te hoog, hebben een voorkeur voor dood materiaal en kunnen niet tegen bepaalde stoffen die in een lichaam aanwezig zijn. Bij een verminderde weerstand kan de balans verstoord raken en een schimmel op of, in zeer zeldzame gevallen, in het lichaam groeien. Eenmaal aanwezig is het terugdringen van een schimmelinfectie vaak een langdurig proces. Er zijn medicijnen die hierbij kunnen ondersteunen, ook vaccinatie kan het genezingsproces ondersteunen.
Schimmels zijn eigenlijk altijd in de omgeving aanwezig.
Parasieten hebben lichaam nodig
Tot slot zijn er parasieten, een zeer gevarieerde groep ziekteverwekkers. Tot deze groep horen eencelligen zoals cryptosporidien, coccidia en bijvoorbeeld toxoplasma, maar ook ‘beestjes’. De grotere parasieten worden onderverdeeld in ectoparasieten zoals luizen en mijten of endoparasieten zoals maagdarmwormen en leverbot. De celopbouw van een parasiet is nagenoeg hetzelfde als die van een dierlijke cel. Deze ziekteverwekkers hebben elk een eigen levenscyclus.
Voor veel parasieten vormt het lichaam een voedselbron waarbij ze allemaal op een andere manier een negatief effect op hun gastheer hebben. Zo zorgen ectoparasieten voor onrust en irritatie tijdens hun zoektocht naar voedingsstoffen op het lichaam van de geit. Endoparasieten vangen vooral veel voedingsstoffen in het maagdarmstelsel weg. Daarnaast maken ze schade, veranderen de bewegingen in de darm en ‘drinken’ ze soms bloed. Al met al verzwakken zij vooral hun gastheer.
De eencelligen hebben het lichaam nodig als leefomgeving en voedselbron. Er worden verschillende stadia in het lichaam doorlopen waarbij schade aan de cellen van de gastheer ontstaan. Parasieten planten zich voort middels eitjes. De cyclus begint altijd na opname, waarna meestal verschillende fases van groei doorlopen worden om vervolgens weer voort te planten en eitjes te produceren. Spreiding van parasitaire infecties vindt dan ook meestal plaats middels opname van eitjes of jonge larven. Bij ectoparasieten is het door contact overdragen van de parasiet de belangrijkste manier van overdracht.
Parasieten kunnen op verschillende manieren bestreden worden waarbij het voorkomen van infecties een belangrijke eerste stap is. Dit is onder andere mogelijk door goede hygiëne en graslandmanagement. Bij bestrijding wordt vooral gebruik gemaakt van de eenvoudigere levensvorm van parasieten waarbij middelen ingezet worden die wel schadelijk zijn voor de parasiet maar niet voor de gastheer. Mede door de eitjes en verschillende stadia die parasieten aan kunnen nemen, is het ontstaan van resistentie een veelvoorkomend probleem.
Diagnostiek
Sommige ziekteverschijnselen zijn heel specifiek voor bepaalde ziekteverwekkers, maar vaker is enige vorm van diagnostiek noodzakelijk om duidelijk te krijgen welke verwekker(s) een rol spelen. Het aanpakken van een ziekte bestaat namelijk uit het bestrijden van de juiste ziekteverwekker(s).
De beste diagnostiek vindt plaats op dieren die de meest typische verschijnselen vertonen, de zogenaamde acute fase representanten. Daarnaast is het van belang dat de juiste monsters genomen worden, iets wat in de praktijk niet altijd gemakkelijk is. In het kader staat uitgelegd hoe nader diagnostisch onderzoek in zijn werk gaat.
Bestrijding
De primaire bestrijding wordt door het afweerapparaat van een dier opgepakt. Daarnaast kan er afhankelijk van de verwekker gezocht worden naar passende middelen om de geit of het lam mee te ondersteunen.
Het type verwekker is leidend; niet alle middelen werken tegen alle verwekkers. Daarbij is er bij veel verwekkers resistentie tegen bepaalde middelen, iets wat vaak niet van tevoren bekend is. Eigenlijk kan alleen bij bacteriën goed onderzocht worden of middelen kunnen werken, waarna eveneens de vertaalslag naar het dier gemaakt dient te worden. Een belangrijk onderdeel hierbij is de verdeling van middelen over het lichaam. Zo worden sommige middelen niet uit de darm opgenomen, komen bepaalde middelen heel moeilijk in de uier en kunnen heel veel middelen niet in de hersenen komen. Medicatie alleen is dan ook vaak niet afdoende.
Kennis over de verwekker maakt het mogelijk om de spreiding van infecties in te perken. Denk hierbij aan het tijdig omweiden en maaien tegen wormen, het voorkomen van mest in voer of water tegen coccidiose, katten uit de stal en voeropslag weren om toxoplasma abortus te voorkomen of een goede luchtvochtigheid opdat virussen en bacteriën minder makkelijk door de lucht kunnen spreiden. Ook het splitsen van diergroepen is van belang omdat sommige dieren vatbaar zijn en andere drager of uitscheider, vaak zelfs zonder noemenswaardige symptomen. Wist u bijvoorbeeld dat veel verschillende longbacteriën vlak na de geboorte door een moederdier aan haar jong worden overgedragen, net als cryptosporiën of coccidia?
Kennis over verwekkers en de interactie met de geit zijn van belang voor het voorkomen en bestrijden van infecties. Zonder een juiste diagnose is het opstellen van een passend plan van aanpak niks anders dan een schot in het donker …
Spreidingsrisico’s
Voor het inzichtelijk maken van de risico’s van spreiding van ziekteverwekkers, wordt vaak gebruik gemaakt van SIR-modellen. SIR staat voor sensitive (gevoelig dier), infected (geïnfecteerd dier dat kan uitscheiden, drager), resistent (ongevoelige dieren, hersteld). In de tijd raken de gevoelige dieren geïnfecteerd waarna ze herstellen en minder gevoelig zijn voor dezelfde infectie. Afhankelijk van de aard van de verwekker zit er een termijn aan die verminderde gevoeligheid en kan de cyclus zich herhalen. Ook kan er onder sommige omstandigheden middels vaccinatie gewerkt worden aan het vergroten van de weerbaarheid van de ongevoelige, beschermde populatie, en deze als het ware naar de resistent-groep helpen.
Tekst: Shaula Bouwman, Lintjeshof en Capravetgroup