Gezond blijven, de lactatie starten met liefst een hoge productie, vitale lammeren op de wereld zetten en voldoende biest maken van een goede kwaliteit. De geit heeft het zo gemakkelijk niet rondom het aflammeren. Voor geitenhouders is het derhalve niet eenvoudig om de dragende dieren optimaal te voeren.
De transitie is een moeilijke periode wat betreft voeren, dat zeggen ook stalnutritionist bij Gelre IJsselstreek (GIJS) Marjon Verbogt en sectorspecialist geiten bij AgruniekRijnvallei Koert Kuizenga. De energie en voedingsstoffen die de geit in de laatste drie weken van de dracht nodig heeft voor de groei en ontwikkeling van het lam of meerdere lammeren, en in veel gevallen de productie van melk, kan ze gewoonweg niet meer opnemen via het voer. Dat noopt geitenhouders tot het voeren van energiedicht voer, maar ook tot het doorlichten van de geit en haar rantsoen in de periode daarvoor.
Vanaf dekken
“Transitievoeren begint eigenlijk al bij het dekken”, zegt Kuizenga. “Want de conditie van de geit op het moment van dekken is heel bepalend voor de strategie die je toepast. Dieren hebben een reden om te vet of te licht te zijn, die moet je doorgronden.” Dit kunnen een te hoge krachtvoergift zijn, melkdrift of gezondheidsproblemen. Te zware (of extreem lichte) dieren worden minder makkelijk drachtig door een verstoring van de hormoonhuishouding. “In de periode voor het dekken is het dus van belang om precies op de norm te voeren en niet te veel. Zodra de bok erbij gaat is conditiebehoud het streven.”
De invloed van conditie en goede voeding is merkbaar in de kwaliteit van de eitjes, het juist innestelen van de eitjes en de regelmaat van de cyclus met een duidelijke ritsigheid, weet Kuizenga. De juiste conditie voor het dekken is 2,5 tot 3,5. De conditie inschatten is best lastig, zeker voor de geitenhouder die zijn dieren elke dag ziet. Kuizenga’s strategie is om samen met de boer door het koppel te lopen en op die manier het verloop van het koppel regelmatig te bekijken. Soms zie je vet bij de voorpoten terwijl de geit op de rug slank is. Beide specialisten adviseren bij het scoren van de conditie om te kijken naar de kam op de rug en te voelen op de rug bij het staartbeen. “Gebruik daarbij de conditiekaart”, raadt Kuizenga aan.
Droogzetten of niet?
Vervolgens maakt de geitenhouder de keuze: droogzetten of doormelken? Verreweg de meeste geiten worden doorgemolken. Dat geeft over het algemeen de minste problemen en de geit is daar ook geschikt voor. Zowel Kuizenga als Verbogt geven daarom niet de voorkeur aan droogzetten. Verbogt: “Als je de lammeren geitenbiest wilt voeren, ontkom je er niet aan. En als een geit minder dan 0,8 liter per dag geeft, heeft ze zichzelf al min of meer in droogstand gebracht. Maar ik zet geiten liever niet standaard droog.” De stalnutritionist hikt vooral tegen de vereiste voerwisseling aan. “Van een luxe rantsoen zet je de geit dan in principe op water en brood. En dat is een behoorlijke klap voor zo’n dier.” Het liefst voert Verbogt ze dus gewoon door. Rust en regelmaat is belangrijk bij deze groep dieren. Niet droogzetten heeft als extra voordeel dat de geiten dan tweemaal per dag in beweging komen omdat ze door de melkstal moeten. En beweging is goed voor een dragende geit, vooral om gifstoffen af te voeren. Ook heeft de geit minder risico op uierontsteking als ze wordt doorgemolken. “Maar doormelken kost wel wat liters omdat de uier geen rustfase heeft meegemaakt”, aldus Kuizenga.
Maar wie graag de biest wil winnen, ontkomt niet aan droogzetten. Kuizenga: “Droogstand is een vereiste om goede biest te verkrijgen. Er zijn steeds meer boeren die geit-eigen biest gebruiken.” Volgens Kuizenga is droogstand in dat geval niet alleen nodig voor de biest, maar ook goed voor de geit. Mits goed uitgevoerd. “Simpelweg de geiten niet meer melken is niet droogzetten. Die aanpak leidt tot uiergezondheidsproblemen”, weet Kuizenga. “Droogzetten houdt in dat een geit natuurlijk droogvalt, ook door een aanpassing van het rantsoen en door het tijdelijk terugbrengen van de daglengte.” Droogstand geeft de uier rust. “Als de uier goed drooggezet is, zal die zich herstellen en voorbereiden op de volgende lactatie. Dan zie je een lager celgetal en hogere piekproductie.”
Kies je ervoor om de dieren droog te zetten, dan voer je de dieren van dekken tot aan de droogstand een rantsoen waarvan ze in conditie blijven maar dat wel schraal is, en melk je ze bijvoorbeeld nog eenmaal per dag. “Zet de geiten zes weken voor de verwachte lamdatum van de eerste geit op het droogstandsrantsoen”, adviseert Kuizenga. Dat rantsoen zal minder krachtvoer bevatten, met name minder eiwit. De krachtvoergift kan volgens de specialist vrij rigoureus worden teruggedraaid, maar voor de benodigde vitamines en mineralen en om de pensbacteriën in leven te houden, kan de geit in deze periode niet helemaal zonder brok. Een minimale gift van 0,5 kg brok is volgens hem nodig.
Als er de mogelijkheid is om de dieren op het moment dat ze moeten droogvallen in een andere stal te zetten waar ze een lichtregime van 8 uur licht en 16 uur donker krijgen, forceer je het droogvallen. “Dan gaat het eigenlijk altijd goed”, is de ervaring van Kuizenga. Als de geiten eenmaal droogstaan, is het wel belangrijk om ze weer terug te zetten op het reguliere lichtregime. “Anders eten ze te weinig.” In het geval er geen andere ruimte en dus geen ander lichtregime toepasbaar is, blijf dan de dieren die niet droogvallen gewoon melken, adviseert de specialist.
Conditie behouden
“Punt één in de transitieperiode is conditie behouden. Punt twee is het op peil houden van de drogestofopname met ruwvoer, en dit aanvullen met brok. Al het andere is bijzaak”, aldus Kuizenga.
Conditie behouden is dus het streven, en drogestofopname is daarbij de bepalende factor. En omdat die opname, zeker bij meer lammeren, achterblijft bij de behoefte, moet het (ruw)voer smakelijk zijn. Beide specialisten wijzen daarop. “Ik heb liever ruwvoer van 700 VEM waar de dieren volle bak van eten dan ruwvoer met 900 VEM waar ze mondjesmaat van nemen. De dieren moeten volle buiken houden,” zegt Kuizenga.
Het ruwvoer moet smakelijk zijn, maar niet te snel en ook niet te verzadigend, vult Verbogt aan. Een te snel rantsoen, met veel koolhydraten en suikers, leidt tot diarree. Te veel structuur zorgt ervoor dat de geit snel vol zit en eerder stopt met eten. Verbogt: “Bewaar de extremere snedes voor het lactatierantsoen en vermijd die in het transitierantsoen. Kies dus liever niet de late najaarssnedes, want die bevatten veel eiwit en weinig structuur. Je wilt frisse snedes met een beetje structuur voeren. Geef ze ook geen restvoer en accepteer meer restvoer bij deze groep.”
Verbogt adviseert om de dragende geiten vaker op een dag te voeren, zodat ze in beweging blijven en elke keer toch weer voer opnemen. “Verstrek bijvoorbeeld de brok apart van het ruwvoer.”
Kuizenga voert de vitamines en mineralen liefst via een brokje en
niet los. “Want een transitiebrokje bevat de benodigde stoffen in
evenwichtige hoeveelheden. Zo zitten er allerlei leverondersteunende stoffen in om de negatieve energiebalans te voorkomen. Bovendien kan een geit losse grondstoffen selecteren en een brokje niet.”
Enkel in bepaalde omstandigheden kan het raadzaam zijn om, naast de transitiebrok, nog extra propyleenglycol te verstrekken. Verbogt: “Als je van de groep dragende geiten het beeld krijgt dat ze te weinig brok opnemen, of dat ze een spitse rug krijgen, kun je overwegen om een energierijkere brok te gaan voeren, of losse mineralen speciaal voor de transitie, of propleenglycol verstrekken. Het gaat er dan ook om dat je meer voermomenten op een dag creëert en de dieren vaker in beweging komen. Voer dus niet alles tegelijk.”
Kijken, kijken, kijken
Kuizenga knipt de transitieperiode op. Zo’n twee tot drie weken voordat de eerste geit in de groep aflammert, ga je het rantsoen intensiveren. “Dat betekent veel energie en eiwit erin, en de juiste mineralen en vitaminen. Eigenlijk ga je het lactatierantsoen voeren, maar je weet dat de geit de gewenste hoeveelheid niet op krijgt.” Verbogt vult aan: “Probeer voerwisselingen zoveel mogelijk te voorkomen in de tijd waarin de geit nog herstellende is. Het langer doorvoeren van de transitiebrok geeft daarbij goede resultaten.” De stalnutritionist adviseert om de transitiebrok lang door te voeren, tot wel twee tot drie weken na het aflammeren. En: “Probeer rond het aflammeren, als je de keuze hebt, al een ruwvoer te kiezen die in het lactatierantsoen zit. Laat ze in de eerste maand na aflammeren rustig wennen aan het lactatierantsoen.”
Verder knipt Verbogt de transitie niet duidelijk op, maar adviseert hij om vooral de voeropname te blijven bekijken. “Je weet vaak niet hoelang de dieren al drachtig zijn, dus een echte knip maken is lastig. Probeer er de laatste vier weken gewoon zoveel mogelijk voer in te krijgen. Je kunt dan niet veel meer sturen. Maar blijf kijken: wat nemen ze op? Daalt de krachtvoeropname tot beneden 1 kg, dan zou je een energierijkere brok kunnen overwegen.” Kuizenga hamert er ook op om de dragende geiten goed in de gaten te houden. “Het draait om kijken, kijken, kijken. Blijven de geiten fit? Ik zie het weleens gebeuren dat de dieren te veel krachtvoer en te weinig ruwvoer opnemen. Dan krijg je luie dieren die de melkstal niet in willen, en met onvoldoende penswerking. Zijn ze dor in hun vacht? Dat zou kunnen wijzen op vitamine- of mineralengebrek en wellicht te weinig krachtvoer.”
Aantal lammeren
Het aantal lammeren dat de geit draagt, heeft nu de meeste invloed op het rantsoen dat de geit nodig heeft, en tegelijkertijd op wat ze op kan nemen. Kuizenga: “Met één lam kun je de geit op de norm voeren, bij twee lammeren zal ze per definitie ondervoed worden en bij meer dan twee lammeren zul je echt heel intensief moeten voeren om de geit zoveel mogelijk te ondersteunen.” Maar het aantal lammeren is meestal niet bekend, omdat daar een apart scanapparaat voor nodig is, en het vereist een strakker tijdschema om op het juiste moment te kunnen scannen. Toch zien Kuizenga en Verbogt idealiter dat er op aantal lammeren wordt gescand. “Dan kun je groepen maken, bijvoorbeeld een aparte groep voor de dieren die drie of meer lammeren dragen. Die ontwikkelen geheid slepende melkziekte omdat hun ruwvoeropname sterk daalt. Die groep kun je extra energie geven, bijvoorbeeld door ze extra propyleenglycol te geven. Ook is extra beweging voor deze dieren goed, zodat gifstoffen kunnen worden afgevoerd.”
Na het aflammeren kun je de eerste tijd dus in principe blijven voeren zoals je in de laatste periode van de transitie al deed. Het belangrijkste blijft ook dan: smakelijk voer.
TRANSITIEVOER, WAT ZIT ERIN?
Een transitierantsoen bevat veel energie. Praktisch gezien betekent dit dat de brok zoveel mogelijk VEM bevat; liefst meer dan 1.000 VEM of ongeveer 15 procent meer dan een lactatievoer.
Ook heeft transitievoer veel eiwit. Het totale rantsoen dient minimaal 160 gram eiwit per kg drogestof te bevatten.
“Omdat de geit in de laatste fase van de dracht niet veel voer opneemt, is de kwaliteit en opneembaarheid van het eiwit en de energie nog belangrijker dan de hoogte ervan in het rantsoen”, aldus Verbogt.
De transitiebrok bevat veel vitamines en mineralen, waaronder vitamine D. Dat is van belang om de opname van calcium te bevorderen, want een calciumtekort leidt tot slepende melkziekte. Ook bevat de brok specifieke transitiepremix om de geit zo goed mogelijk te ondersteunen in haar specifieke behoefte in deze periode.