In de top 100 bokken en geiten van Elda komen we een aantal keren Melkgeitenhouderij Schoenmakers tegen. Geitenhouderij sprak met Jan en Bart Schoenmakers en vroeg naar de manier waarop zij met fokkerij bezig zijn.
Jan en Ria Schoenmakers houden sinds 2001 zo’n 800 melkgeiten in het Brabantse Chaam. Zoon Bart helpt in zijn vrije tijd zoveel mogelijk en overweegt het bedrijf over te nemen. Jan ‘had altijd al wel plezier in de fokkerij’ en heeft daarom ook al die jaren aan melkcontrole gedaan. Zesweeks, met vet en eiwit. Naast plezier biedt de fokkerij ook duidelijk ondersteuning aan de bedrijfsvoering.
Werkwijze
De manier waarop Jan en Bart hun veestapel proberen te verbeteren, is redelijk strikt. Elk jaar laten ze tussen 60 en 100 dieren insemineren. Bart vertelt: “Als we er 100 willen insemineren, stellen we op basis van lactatiewaarde, index, liters melk en eiwitproductie een eerste lijst op van 120 tot 130 geiten. Deze dieren strepen we in de melkput aan en dan geven we samen punten voor uier, ontwikkeling en het beenwerk.” “En natuurlijk hebben we hierover weleens discussie”, geeft Jan lachend toe. Bart stelt vervolgens een bestand samen met deze gegevens, plus de stamboom tot soms wel vier generaties terug. Dan komt de lijst met ki-bokken er aan te pas. Daar streept Bart er zelf al een stuk of tien weg, omdat hij vindt dat daarvan te weinig bekend is. En bokken die beneden 3,50 eiwit vererven, zetten ze (bijna) niet in. Wel zoekt Bart graag tussen de proefbokken, omdat die nieuw bloed kunnen brengen. Bij elke geit op zijn lijst zoekt hij, met behulp van de beoordelingen van de ki-bokken, een geschikte match. “Voor het minpunt van elke geit zoek ik een bok die daarop hoog scoort, om zo dat kenmerk te verbeteren.” Deze aanpak kost Bart en Jan zo’n 10 minuten per geit, schatten ze in. Het lijstje dat zo ontstaat is uiteindelijk bedoeld voor de inseminator. In principe houdt Jan zich aan het lijstje, vertelt hij. “Maar als ik een dier heb dat me in de stal opvalt, kijk ik wel of die erop staat. Dat heb ik weleens met de dieren in de opfok, die kunnen in de laatste maanden echt naar je toe groeien.” Als ze Jan opvallen, gaat het vaak om melktypische, grote dieren, waarbij de uier zich gaat ontwikkelen. “Dan zoek ik de afstamming van dat dier op, want misschien wil ik daar wel een bok van.” Zo hebben Jan en Bart beide wel een aantal geiten op het bedrijf die hen opvallen. “96614 bijvoorbeeld. Dat vind ik een mooie geit, maar ze heeft een slecht uier. Ik kan zo opschrijven welke bok daar op moet,” aldus Bart.
Goede geiten krijgen van Jan en Bart twee of drie generaties de tijd om een minpunt te verbeteren. Bart: “Een geit die 10 liter geeft maar helaas een slecht uier heeft, schrijven we niet meteen af. We proberen het te verbeteren. Dat is tenslotte wat fokkerij is.”
Ondersteunend aan bedrijfsvoering
In de stal in Chaam valt op dat er grote dieren lopen. “De beste geit kan voor iedereen anders zijn, maar elke geitenhouder kan er in zijn stal wel één of meerdere aanwijzen. Ik zeg dan: houd daar een bok van aan, want dat dier past bij jouw bedrijf. Wij zien het liefst grote dieren die veel ruwvoer kunnen verwerken. Dus daar zetten we op in”, zegt Bart.
Ook de bokken die ze fokken zijn groot, vaak ook al in een vroeg stadium. “Onze bedrijfsvoering is erop gericht om veel ruwvoer te telen. We stemmen het systeem en de dieren op elkaar af.” Volgens Bart levert dat een financieel resultaat op in de vorm van een goede gezondheid van de dieren en een goede productie. Het bedrijf van de familie Schoenmakers is dubbelvrij en wordt dit jaar scrapie-waardig. “En als de dieren aflammeren, blijven ze gezond”, zegt Bart. “Dat zegt toch ook veel over hun gezondheid en weerstand.” De productie lag in het topjaar, drie jaar geleden, op 1.275 liter per geit. Als nasleep van de ruiming na de Q-koorts en de aankoop van nieuwe dieren die daarop volgde, hebben de Schoenmakers op dit moment een vrij oude veestapel. “Daardoor ligt de productie nu rond 1.200 kg. We hebben nu meer opfok lopen en hopen dat die de productie richting 1.500 kg per jaar zullen brengen.”
Vaders registreren
Een aantal jaren hebben vader en zoon Triple a ingezet, omdat ze het een heel goed systeem vinden. Maar nu laten ze dat weer los. Een minpunt is volgens Bart dat je gaat fokken naar een geit of bok volgens een boekje. Jan merkte dat er weinig keuze was in bokken. “Je krijgt specifieke codes, en omdat de sector en de ki zo klein zijn, waren er maar een paar bokken die op onze geiten pasten.” Die kleine vijver van fokmateriaal komt ook tot uiting in de Top 100-lijsten. Jan daarover: “Het zijn mooie lijsten, dat zeker. Maar de eerste 42 geiten komen van drie of vier bedrijven. Er zijn natuurlijk veel meer goede geiten in Nederland, alleen kennen we ze niet. Het is triest dat elk jaar waarschijnlijk de beste bokken van de Nederlandse geitenstapel nuchter worden geslacht, omdat wij niet weten welke dat zijn.”
Daarom ook is Bart groot voorstander van ki, op welke manier ook. “Dan ken je de vaders.” Ook zien Jan en Bart wel iets in DNA-analyse. “Middels DNA kun je de vaders achterhalen, en dan zouden we als sector al zoveel meer informatie krijgen. En grote kans dat dan meteen de vijver groter wordt. Want er zijn voldoende lijnen, maar daar weten we het bestaan niet van.”