In een geschil over de grondgebondenheid van een geitenhouderij heeft de rechtbank Noord-Holland onlangs geoordeeld dat het bedrijf grondgebonden is en dat de gemeente van grondgebondenheid uit moet gaan bij het nieuwe besluit over de vergunningverlening aan het bedrijf.
De vraag of de betreffende geitenhouderij grondgebonden is, moet worden beantwoord aan de hand van de bestemmingsplanregels. De geitenhouder vindt dat hij een grondgebonden bedrijf heeft. De gemeente is het daar niet mee eens. De geitenhouder stelt dat hij naast het bedrijfsperceel grond nodig heeft voor ruwvoerwinning en om het uitrijden van de geitenmest. De rechtbank neemt dat argument over.
De geitenhouder heeft laten weten dat 60 hectare grond voldoende is om te kunnen voorzien in de totaalbehoefte aan ruwvoer voor de 2000 te houden geiten en om hun mest uit te rijden. Of de 60 hectare wel beschikbaar zijn is in de uitspraak in twijfel getrokken. De geitenhouder heeft gesteld dat hij over 50 tot 60 hectare kan beschikken. Het gaat om grond die in eigendom is van anderen, die de grond middels intentieverklaringen beschikbaar willen stellen.
De gemeente meent dat de geitenhouder aan die intentieverklaringen geen rechten kan ontlenen. De rechtbank is het daarmee niet eens. De rechtbank stelt dat de grondeigenaar er belang bij heeft dat er vruchtwisseling plaatsvindt. Een intentieverklaring richting de geitenhouder is daarom voldoende. De rechtbank overweegt ook dat het in de rede ligt dat er pas overeenkomsten worden gesloten over het grondgebruik door de geitenhouder, als vast staat dat de geitenhouderij gevestigd mag worden. (A&S Advocaten)