Het ministerie van LNV heeft in juni een tijdelijke vrijstelling verleend voor het gebruik van een aantal diergeneesmiddelen bij geiten. Volgens geitendierenarts Shaula Bouwman van Lintjeshof in Nederweert wordt hiermee zeker winst behaald, maar een volledige oplossing voor de moeilijkheden rondom de slachtlammeren is het niet.
In Nederland zijn vrijwel geen diergeneesmiddelen toegelaten voor geiten. Om deze dieren toch te kunnen behandelen, worden diergeneesmiddelen toegepast die zijn toegelaten voor andere diersoorten. Dat kan via de zogenoemde cascaderegeling. Maar dieren die met die diergeneesmiddelen zijn behandeld én voor de voedselproductie zijn bestemd, mogen niet binnen vier weken worden geslacht vanwege de wachttermijn. Dit levert met name bij jonge geitenbokjes problemen op omdat die veelal rond de leeftijd van vier weken worden geslacht.
De tijdelijke vrijstellingsregeling die vanaf half juni geldt, overbrugt de periode tot de nieuwe EU-verordening diergeneesmiddelen in gaat. Op het moment dat die verordening geldt, vanaf 28 januari 2022, mogen diergeneesmiddelen ingezet worden die elders in Europa geregistreerd zijn. Hierbij mag de betreffende wachttijd gebruikt worden wanneer het middel volgens bijsluiter wordt ingezet.
De in de tot die tijd geldende regeling ‘vrijgestelde’ antimicrobiële middelen hebben een wachttijd die varieert van 8 tot 21 dagen voor het vlees. “Een kortere wachttijd betekent zeker winst omdat het behandelen van (slacht)lammeren laagdrempeliger wordt”, zegt dierenarts Shaula Bouwman.
Dweilen met de kraan open
“Maar een volledige oplossing voor de moeilijkheden rondom de lammeren is het niet”, zegt Bouwman. Volgens het ministerie van LNV kunnen met de nieuwe vrijstellingsregeling dieren die op een leeftijd van ongeveer 4 weken geslacht worden, nu de juiste behandeling krijgen binnen deze tijd. Zo worden diergezondheid en dierenwelzijn gediend, vindt LNV.
Bouwman is het daar deels mee eens. Het strengere beleid met betrekking tot geiten – vooral dat vergunningen niet worden afgegeven en dat er wordt gehandhaafd op aantallen – heeft ervoor gezorgd dat vele bokkenmesters zich genoodzaakt zagen te stoppen. “De lammeren blijven hierdoor meer en meer op de geitenbedrijven zelf, wat op zich vanuit gezondheidsoogpunt een positieve ontwikkeling is.”
Een obstakel vormt de geitenstop. Bouwman: “Helaas zijn de meeste bedrijven er niet op ingericht om zelf de lammeren groot te brengen en krijgen ze door de geitenstop ook niet de mogelijkheid om dit te veranderen. In de praktijk komt het er nu veelal op neer dat de slachtlammeren en opfoklammeren bij elkaar gehuisvest worden. Dat zorgt voor overbezetting. Of de huisvesting van de slachtlammeren vindt plaats in ‘het beste alternatief’ qua stal. Helaas is niet elke stal geschikt voor jonge dieren en niet één stal is van elastiek. Zolang deze stop blijft bestaan, zal deze regeling ergens dweilen met de kraan open blijven. Lammeren grootbrengen vraagt om passende stalling met een goed klimaat. Het is goed als het leeftijdsverschil binnen de groepen (en binnen de stal of afdeling) zo klein mogelijk is. Kortom, om de problematiek rondom slachtlammeren echt aan te pakken, moet ook de mogelijkheid gecreëerd worden om juiste stal te bouwen voor jonge
dieren.”