Tannines
Veel met name biologische geitenhouders zullen weleens van tannines gehoord hebben. Tannines zijn stofwisselingsproducten van bomen en struiken die een remmende werking op maagdarmwormen hebben. Het inzetten van tannine-houdende voederbomen samen met een doordacht weidesysteem zijn volgens de projectgroep goede preventieve strategieën om de infectiedruk van maagdarmwormen onder controle te houden.
De gemiddelde tannine-concentratie in bomen en struiken is 2 tot 5 procent in de vruchten en bladeren, maar de variatie tussen soorten is groot. De projectgroep beschrijft dat bij een concentratie van 20 tot 40 g per kg van het totale rantsoen, tannines de eiproductie van volwassen wormen reduceren én de normale ontwikkeling en vitaliteit van de wormlarven remmen. Eik en wilg zijn voorbeelden van tanninerijke voederbomen.
Mineralen en spoorelementen
Een andere interessante eigenschap van bomen en struiken is dat zij relatief hoge gehaltes aan mineralen en spoorelementen bevatten (in vergelijking met andere voedergewassen). Elke boom- of struiksoort heeft een uniek profiel aan mineralengehaltes, zo ontdekte de projectgroep. Om te bepalen welke soorten bomen en struiken een plaats moeten krijgen in het voederbomensysteem op een bedrijf en hoeveel er dan van elke soort moeten staan, noemt de projectgroep de mineralentoestand op het bedrijf dan ook een goed uitgangspunt.
Grazen en knabbelen, of snoeisel
Staan er eenmaal voederbomen en –struiken, dan is het zaak te bepalen of de geiten directe toegang krijgen zodat ze kunnen grazen of knabbelen, of dat ze snoeisel krijgen. Directe toegang geeft de geiten de mogelijkheid om diereigen gedrag – knabbelen – te vertonen en is dus goed voor het welzijn. Ook kunnen de dieren dan selectief op zoek gaan naar de mineralen en spoorelementen en maagdarmwomonderdrukkende bestanddelen die ze op dat moment nodig hebben. Dat is goed voor de diergezondheid. Een aandachtspunt hierbij is dat de bomen beschermd moeten worden tegen overbegrazing.