De voorjaarskuilen van dit jaar hebben een relatief hoog eiwitgehalte van gemiddeld 177 g/kg. Dat concludeert Eurofins na analyse van de eerste 1.000 kuilen. Verder valt het lagere suikergehalte van gemiddeld 79 g/kg op. Deze combinatie resulteert in een hoge onbestendige eiwitbalanswaarde van gemiddeld 56 g/kg.
Het extreem natte voorjaar zorgde ervoor dat de eerste snede op veel plaatsen een echte uitdaging was. De draagkracht was vaak onvoldoende en er was geen zicht op een langere periode met droog en zonnig weer. Het sombere voorjaar leverde lage suikergehaltes op.
Verder is volgens Eurofins het drogestofgehalte met gemiddeld 380 g/kg lager dan het langjarig gemiddelde. Daarbij waren de april kuilen nog wat natter (368 g/kg) dan de kuilen die in mei gemaakt zijn (392 g/kg). Mede door het lagere drogestofgehalte, is het ruw asgehalte ook wat hoger dan gemiddeld.
Veel onbestendig eiwit
Het ruw eiwitgehalte is met gemiddeld 177 g/kg hoger dan het langjarig gemiddelde. Ook hier valt het grote verschil op tussen de kuilen die in april gemaakt zijn (190 g/kg) en de mei kuilen (165 g/kg). Dit grote verschil ziet Eurofins ook terug in de OEB-waarde, met voor april een gemiddelde OEB van 69 en voor mei 44 g/kg. Dit betekent dat zeker voor de vroeg gemaakt voorjaarskuilen, er voor voldoende pensenergie gezorgd moet worden, zodat al dit onbestendige eiwit ook goed benut kan worden door de herkauwer.
Lastige conservering
De combinatie van het lagere drogestofgehalte en lage suikergehalte met een hoger ruw as- en ruw eiwitgehalte, leidt tot een wat lastigere conservering van de kuil. Eiwit heeft namelijk een bufferende werking en een hoger eiwitgehalte zorgt ervoor dat de pH langzamer daalt dan gewenst is. Dit ziet Eurofins terug in een hoger boterzuurgehalte (gemiddeld 2,1 g/kg) en een hoger NH3-gehalte (gemiddeld 9,6 %).
Geitenmelkprijsvergelijking uitgevoerd door AgriMedia bv.
