Een hogere eerste biestgift en een grotere hoeveelheid biest zorgen voor een vermindering van klinische luchtwegproblemen bij lammeren. Dat blijkt uit onderzoek van Wageningen Livestock Research.
Het onderzoek is uitgevoerd op tien melkgeitenbedrijven. Op elk bedrijf werden twintig geitenlammeren vanaf de geboorte tot een leeftijd van twaalf weken om de twee weken klinisch geobserveerd en gewogen. De studie richtte zich op verschillende managementfactoren, waaronder:
- Biestmanagement: Hoeveelheid en type biest dat aan de lammeren werd gegeven.
- Geboortegegevens: Pariteit van de moeder, geboortegewicht en worpgrootte.
- Stalklimaat: Metingen van ammoniak, CO₂, temperatuur en luchtvochtigheid in de stal.
Uit het onderzoek blijkt dat een hogere eerste biestgift en een grotere totale hoeveelheid biest geassocieerd blijken te zijn met een vermindering van klinische luchtwegproblemen bij de lammeren. Er werd geen significant effect gevonden van ammoniak-, CO₂- en luchtvochtigheidsniveaus op het optreden van luchtwegproblemen. Er is wel een indicatie dat hogere staltemperaturen mogelijk leiden tot meer klinische problemen.
Wageningen University Research meldt dat verder experimenteel onderzoek nodig is om de effecten van biestgift en staltemperatuur nauwkeuriger vast te stellen. Op basis van de huidige bevindingen kunnen geitenhouders overwegen om:
- De hoeveelheid biest die aan pasgeboren lammeren wordt gegeven te verhogen, zowel bij de eerste gift als in totaal.
- De staltemperatuur nauwlettend te monitoren en, indien nodig, aanpassingen te doen om overmatige warmte te voorkomen.
Door aandacht te besteden aan deze factoren kunnen geitenhouders mogelijk het risico op luchtwegproblemen bij hun lammeren verminderen en zo bijdragen aan een gezondere opfokperiode.